Minister Schouten stuurde 2 ontwerpbesluiten over pensioenonderwerpen naar de Tweede Kamer. Het gaat om een 'Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege aanpassing van de regeling voor nettopensioen' en 'Ontwerpbesluit houdende vaststelling van regels omtrent experimenten voor een pensioenregeling voor zelfstandigen'.

Eerder stoppen met werken

De keuze om eerder dan de pensioeningangsdatum – bijvoorbeeld één jaar eerder – te stoppen met werken heeft financiële gevolgen. Een persoon verliest zijn primair loon en heeft nog geen AOW-uitkering. Dit kan opgevangen worden door het aanvullend pensioen eerder in te laten gaan. Hierdoor zal de pensioenuitkering over een langere periode uitgekeerd worden. Dit leidt tot een lagere pensioenuitkering. Daarnaast bouwt iemand een jaar minder aanvullend pensioen op. Dit leidt eveneens tot een lagere aanvullende pensioenuitkering. Beide effecten van eerder stoppen op de hoogte van de pensioenuitkering, zullen zowel
optreden in een systeem met de doorsneesystematiek als in het systeem met degressieve opbouw dat nu voorgesteld wordt.

Het laatstgenoemde aspect – een jaar minder pensioenopbouw – verschilt echter wel tussen beide systemen. Bij de doorsneesystematiek betekent een jaar eerder stoppen dat er (maximaal) 1,875% minder opbouw plaatsvindt; de ‘doorsnee opbouw’. Bij het systeem met de degressieve opbouw neemt de opbouw af met het toenemen van de leeftijd van de deelnemer. Dit betekent dat een jaar eerder stoppen naar verwachting leidt tot circa 1% minder opbouw (zie figuur hieronder), waarbij geldt dat de exacte percentages afhankelijk zijn van de rentestand en van de keuzes die op fondsniveau worden gemaakt. De prikkel om door te werken, wordt met de degressieve opbouw dus iets kleiner, het gaat in dit voorbeeld om 0,875%-punt minder opbouw. Belangrijker is echter dat de uitkering over een langere periode moet worden uitgekeerd. Dit effect treedt in beide stelsels op. Uitgaande van een gemiddelde uitkeringsperiode van 20 jaar levert één jaar eerder uittreden een pensioenverlaging op van circa 5%. Het is daarom niet te verwachten dat het verschil dat wordt veroorzaakt door een andere opbouwsystematiek in de praktijk zal leiden tot substantiële gedragsaanpassingen. Bovendien zijn allerlei andere factoren van invloed op de uittreedbeslissing, ook niet-financiële factoren. De doorsneesystematiek heeft daarmee in de praktijk beperkte invloed op de arbeidsdeelname van oudere werknemers. Om de arbeidsdeelname van oudere werknemers te stimuleren zijn er andere maatregelen die het kabinet neemt, zoals de inzet op leven-lang-ontwikkelen en initiatieven op het gebied van duurzame inzetbaarheid.

Nettopensioen

Nettopensioen is pensioen bij een pensioengevend loon boven de zogenoemde fiscale aftoppingsgrens. Een pensioenfonds moet nettopensioen als een vrijwillige pensioenregeling uitvoeren. Dat betekent dat deelname aan een nettoregeling alleen mogelijk is indien ook wordt deelgenomen aan de verplichte basispensioenregeling van een pensioenfonds.

Nettopensioen betreft pensioenbouw boven een pensioengevend loon van € 100.000,- (sinds 1 januari 2015 geïndexeerd, per 2022: € 114.866,-), waarbij de premies niet fiscaal aftrekbaar zijn en de vermogensopbouw (Box3) en uitkeringen onbelast blijven. Bij brutopensioen zijn de premies aftrekbaar, is de vermogensopbouw onbelast en zijn de uitkeringen belast. Er is geen sprake van een volledige afschaffing van de omkeerregel.

Zelfstandigen

Dit besluit is gebaseerd op artikel 150a van de Pensioenwet. In dat artikel is een experimenteerbepaling opgenomen. Deze bepaling, die met ingang van 1 januari 2023 in werking treedt, maakt het mogelijk dat bij wijze van experiment tijdelijk wordt afgeweken van een aantal artikelen in de Pensioenwet. Hierdoor kunnen pensioenregelingen in de tweede pijler opengesteld worden voor vrijwillige aansluiting door zelfstandigen. Dit met als doel om te onderzoeken in hoeverre een dergelijke mogelijkheid de pensioenopbouw door zelfstandigen stimuleert.

 

Bron: Rijksoverheid